Daar moet je een ezel voor zijn

“Een ezel gaat kapot aan zijn hoeven” is een uitspraak die we af en toe wel eens horen als de hoefsmid bezig is met het verzorgen van z’n ezelsvoetjes. Helaas zit er veel waarheid in deze volkse spreuk. Veel mensen denken dat het houden van een ezeltje minder inspanningen vraagt dan het houden van een pony of paard. Niets is minder waar.

De hoefverzorging van de lang-orige neef van het paard is even belangrijk als die van bijvoorbeeld

OORSPRONKELIJK

In hun oorspronkelijke omgeving (de woenstijngebieden van noordelijk Afrika) leven ezeltjes op droge en rotsachtige bodem. Ze eten altijd als ze de kans krijgen, maar veel kans is er niet. Ze knabbelen aan de verdroogde struiken en raken op een zeldzaam moment aan een groene twijg. Veel gras is er niet. Deze ezeltjes, die dan ook nog vaak als lastdier gebruikt worden, hebben keiharde, gezonde hoeven. De gelukzakken krijgen omwille van het harde werk wat graan bijgevoederd, de andere moeten hun kostje maar zelf bij elkaar zoeken.

Ezeltjes verdragen wel de koude, maar hun vacht is niet voorzien op regen. Daarom moet elk ezeltje dus beschikken over een droog onderkomen.

Alhoewel de ezel veel eerder gedomesticeerd werd dan het paard, bleef het lange tijd het paard van de arme man. Het kon met weinig eten onder de hitte hard werken en grote pakken sjouwen. En het slaat gewoonlijk niet op de vlucht bij gevaar, maar blijft stokstijf staan. Die reactie bij het gevoel voor dreigend gevaar heeft hem zijn naam gegeven van “koppige ezel”.

Alhoewel het bij ons zelden in een gevaarlijke situatie verkeert, zit het koppige er toch wel in. Maar de uitspraak “zo dom als een ezel” is dan weer helemaal misplaatst. Ezeltjes zijn heel slimme dieren en onthouden hun leven lang wat hen overkomen is. Daarom is het zo belangrijk om op een rustige manier met ze om te gaan. Hoe vroeger u daarmee begint, hoe beter. Later wordt u beloond met een rustig dier dat gemakkelijk een halstertje aan te doen is en goed zijn voetjes wil geven.

TE VEEL VAN HET GOEDE

Een ezeltje dat in onze streken leeft, loopt vaak op goed bemeste (dus snelgroeiende en koolhydraat- en eiwitrijke) graasweiden. Omdat de ezeltjes altijd blijven eten, zal het ook snel te veel gras eten. Daardoor krijgt het veel te veel energie binnen en raakt het hoefbevangen. Het staat ook voortdurend op vrij vochtige bodem en de meeste krijgen zelfs nog extra voeding zoals brood of krachtvoer. Het gevolg is dat de vet geworden dieren nóg minder bewegen.

Door hun ijverige zoektocht naar iets wat eetbaar is (hun voorouders probeerden elke struik of verdorde twijg mee te pikken als voedsel), zijn onze langoren nog steeds overmatig geïnteresseerd in het stropen van kleine boompjes of het afpellen van de bast van grotere bomen.

Dat kan u hen niet afleren. Bescherm de bomen of boompjes met stevig gaas of schaf groene, geperforeerde plastic matten aan die u om de bomen heen kunt plaatsen. Om toch te voldoen aan die natuurlijke behoefte van het knagen, kunt u ze beter af en toe wat twijgen geven om op te knabbelen. Op die manier is het ook voor hen een aangenaam tijdverdrijf. Let wel op dat u takken neemt van niet-giftige struiken of bomen (wilgentakken bijvoorbeeld).

Sommige ezeltjes lopen in de boomgaard. Dat staat mooi in het landschap. Maar bedenk dat iedere afgevallen stuk appel of peer extra energie levert aan de dieren. Ze zijn er verzot op en zullen zelf ook op zoek gaan om fruit te kunnen plukken. Dit is niet echt gezond meer. Te veel is te veel. Geef ze liever af en toe wat wortelen te eten. Dat lusten ze ook en het geeft veel minder energie. Om wat ruwvezel te voederen waarin weinig inhoud zit, kunt u beter zemelen toevoegen aan de wortelen.

Let heel goed op met noten en eikels. Ook dit lusten de dieren wel, maar door er te veel van te eten kunnen ze bevangen raken.

OP DIEET

Qua voeding wordt een ezeltje vergeleken met een pony van dezelfde grootte, met dien verstande dat een ezeltje zelden of nooit moet werken of bereden wordt en dus ook heel weinig extra voeder mag krijgen. Daarbij moet u ook weten dat een ezeltje zuiniger omspringt met het voeder, met andere woorden: dat het meer uit hetzelfde voeder kan halen dan een paard of pony. Het moet dus in veel gevallen sober gevoederd worden, eigenlijk moeten de meeste ezeltjes op dieet. In vergelijking met een gewoon rantsoen voor een pony van het zelfde gewicht, komt een ezeltje toe met drie vierde van dat rantsoen en haalt er evenveel energie uit.

Moet het ezeltje dan heel zijn leven lang op dieet? Niet echt, maar aangezien die lieve langoren gemakkelijk dertig jaar kunnen worden, moeten we toch opletten met overvoeding. Want die overvoeding heeft zijn weerslag op de kwaliteit van de hoeven. En daar moet het ezeltje dus lang mee doen.

HOEVEN  MOETEN KUNNEN SLIJTEN

De hoeven krijgen zelden of nooit de kans om op een natuurlijke wijze af te slijten.

Want daar waar een paard nog gebruikt wordt om te werken en op straat komt, komt een ezel zelden uit de weide. Enkelen hebben een schuilstal, daar is hoegenaamd niks op tegen, integendeel, maar ze staan meestal niet op harde betonnen bodem. Het zou goed zijn als die schuilstal een betonvloer had en er ook een betonnen plateau was voor de stal. Meestal is de winterschuilstal flink ingestrooid zodat de dieren een zacht bed hebben om op te liggen. Maar het zou beter zijn om enkel de slaapplaats in te strooien en een deel van de stal (waar ze staan te rusten of te eten) gewoon zonder stro te laten. Dat is beter voor de hoeven en tegelijk blijft u ook beter zicht houden op de vorm en de kwaliteit van de hoeven.

De mest die er op terechtkomt, kan gemakkelijk opgeschept worden. Daardoor kan het dier ook zijn slaapplaats langer droog houden.

’s Zomers hoeft er geen stro in de stal te liggen, behalve om wat te knabbelen dan. Slapen doen ze toch op de weide.

Paardenhoeven krijgen soms nog de kans om onbeslagen een fikse wandeling te maken, waarbij ze over beton of asfalt stappen en de hoeven op een vrij natuurlijke manier slijten.

Bij een ezeltje is dat absoluut niet het geval. Een flinke wandeling aan de hand langs de weg zou goed zijn voor de nagebootste natuurlijke slijtage van de hoeven.

MANKEN, HOEZO?

Dikke ezels raken heel snel hoefbevangen. Toch zien we ze minder vaak manken dan een pony of paard. Dat komt omdat ze een heel hoge pijndrempel hebben. Een paard met dezelfde hoefproblemen zou op vier benen mank staan. De ezel niet: hij stapt gewoon wat trager.

Er zijn gevallen bekend waar drievierde van beide voorhoeven verdwenen was door witte-lijnziekte en nog zette het dier geen enkele pas kreupel. Maar dat wil niet zeggen dat er voor die hoefjes niet gezorgd moet worden!

Door het feit dat een ezeltje amper mankt tijdens zijn probleemperiode, zal er zelden een hoefverzorger of dierenarts bij gehaald worden.

Als uiteindelijk toch blijkt dat er verzorging nodig is, dan is er meestal heel wat werk aan de hoefwinkel. Vaak moet het herstel van de hoeven dan in stappen gebeuren. De veel te lange en platte voeten moeten flink ingekort worden, maar soms kunnen de pezen dit niet allemaal ineens aan. Daarom wordt er een maand later, tijdens de tweede fase, gewerkt aan de definitieve hoefstand. De zool wordt uitgehold, de meestal omgeklapte steunsels worden verwijderd en de losse straaldelen worden weggesneden.

Het is wel opvallend dat er weinig ezeltjes zijn die rotstraal vertonen. Dat heeft dan te maken met het feit dat ze een kleine maar dikke straal hebben en dat ze eigenlijk zelden of nooit opgesloten staan in hun stal of in de mest staan te trappelen.

Wel komt het steeds vaker voor dat de hoeven aangetast zijn door een combinatie van schimmels en bacteriën. Zij veroorzaken de witte-lijnziekte. Daardoor ontstaan er in de witte lijn aangetaste hoornlamellen.

Bij nader onderzoek zit er een poederachtige stof op deze plaats (tijdens vochtige perioden is dat een kaasachtig bruin product). Deze schimmel-bacteriecombinatie woekert tussen de hoornwand en de lederhuid. Ze ondermijnt de stabiliteit van de hoef. Zodra er een stuk uit de wand breekt, komen nog veel grotere aangetaste delen te voorschijn. Al deze aangetaste lamellen moeten er uit. Elke week moet deze plek dan door de eigenaar schoongemaakt en ontsmet worden. Om zo veel mogelijk van het slechte en besmette hoorn weg te krijgen en het gezonde hoorn op te zoeken, moet soms tot tegen de kroonrand gesneden worden. Als de hoef daardoor helemaal gedestabiliseerd wordt, kunnen we het probleem gedeeltelijk opvangen door kunsthoorn te gebruiken. Dat groeit mee naar beneden en uiteindelijk komt het dier weer op vaste hoef te staan.

DE HOPELOZE HOEFSMID

De meeste verzorging aan de hoeven gebeurt tijdens het periodiek hoefsmidbezoek. En daar kan u vaak tragikomische taferelen meemaken. Heel veel ezeltjes worden gewoon als graasdier op de weide gezet en pas als de hoeven veel te lang geworden zijn, wordt er aan gedacht om een hoefsmid te roepen. Dat is dan nog dikwijls in het voorjaar, nadat het dier uit zijn winterstal komt. Voor de winter zagen de hoefjes er nog redelijk goed uit, maar nu pas wordt er gelet op die lange, omgekrulde tenen.

Uiteindelijk wordt een hoefsmid gecontacteerd, maar voor mensen die zelden een hoefsmid nodig hebben (of denken dat ze die zelden nodig hebben) is het soms een hele zoektocht naar een hoefsmid die nog ezeltjes wil bekappen.

De meeste hoefsmeden hebben hun vaste paard- en ponyklanten. Er zijn ook steeds vaker vaste ezelklanten. Die laten in de zomer om de twee maand de hoeven verzorgen, tijdens de winter groeit het hoorn trager en dan kan om de drie maand volstaan.

Maar in het voorjaar heeft de hoefsmid extra werk om de paarden en pony’s tijdig te bekappen en/of te beslaan. Daardoor nemen veel hoefsmeden niet de moeite om dat ene ezeltje er nog bij te nemen. En als ze dat al willen doen, dan wel als ze echt langs deze weide langs moeten. Meestal wil dat dus zeggen dat zo’n ezeltje in het verdomhoekje geraakt en pas vele weken later aan de beurt komt.

Ondertussen is het jonge gras blijven groeien en is de kans heel groot dat het ezeltje hoefbevangen geraakt is. In sommige gevallen breken er stukken uit de hoef, soms tot bloedens toe, maar ons taai ezeltje geeft geen krimp.

Ezeltjes die van sterke hoeven voorzien zijn, waar de stukken niet uitbreken, krijgen opkrullende hoeven. Dan lopen ze rond met een clownschoen. Tot hiertoe is er nog niets komisch aan het hele verhaal.

Maar als de goedwillende hoefsmid dan uiteindelijk toch komt opdagen, begint het. Het ezeltje weet helemaal niet hoe of waarom het een voetje zou geven. Ezeltjes worden zelden getraind op voetjes geven. Zodra de hoefsmid probeert een hoef op te nemen danst het ezeltje in het rond want het is bang van dat wezen dat zijn steun op vier benen wegneemt. Als het voetje opnemen dan toch lukt, staat het beestje heel gespannen (schijnbaar ondergaat het alles welwillend) te wachten tot het moment dat de hoefsmid de spanning wat lost. En dan katapulteert het zichzelf omhoog of opzij om toch maar weer te ontsnappen aan die dwingende greep. Zowel eigenaar als hoefsmid staan er dan beteuterd bij. Eventueel publiek kan een glimlach niet onderdrukken. Kinderen gieren het uit…

Na het zweet van zijn gezicht te hebben geveegd, zal de hoefsmid ook de achterhoeven moeten bekappen. Het ezeltje heeft nu het overwicht, want het kan flink trappen en dat ook voortdurend herhalen. Zo’n trap tegen een hoefschort is op zich niet erg, maar als hoefsmid kan je natuurlijk niet werken aan een voet die niet stil is. Door steeds maar heen en weer te trekken met de hoef is het gevaarlijk om met een mes te proberen die hoef netjes te verzorgen.

Terwijl iedereen met goede raad komt aandraven sta je daar maar met dat ezeltje dat niet geleerd werd om netjes een voet te geven.

Soms probeert een moedige omstaander dan toch te helpen door het dier bij zijn neus en zijn oor vast te houden. Fout natuurlijk! Het is niet omdat ze groot zijn die oren, dat ze ook als handvat moeten dienen. Ze dienen eigenlijk om overtollige lichaamswarmte kwijt te raken, niet om aan te trekken. Laat dat dus niet toe. Enkel rust en kalmte kan hier helpen.

MOEDELOOS

Die hoeven van zo’n ezel staan natuurlijk lang en scheef. Het ezeltje staat in het voorjaar meestal met zijn hoeven in de dunne mest en alsof dat nog niet genoeg is, is het dier ook volop in de ruiperiode. De eerlijke hoefverzorger wil die hoeven zo goed mogelijk bekappen en zal veel tijd moeten steken in de verwaarloosde, vormeloze voeten van de ezel. Hij zal al zijn anatomiekennis moeten bovenhalen om dat scheefgelopen voetje weer in balans te krijgen. Heel dikwijls lukt het niet om zo’n krom gelopen, scheef gegroeide en fout versleten hoeven in één behandeling weer recht te krijgen.

Na heel veel gezwoeg en gezweet heeft de hoefsmid er dan het beste van gemaakt. Hij weet ook dat zijn harde werk nog een maand of twee zichtbaar zal zijn en dat dan langzaam alles weer zal verworden tot de situatie waarin hij het ezeltje gevonden heeft.

U begrijpt dus wel dat hij de volgende keer niet veel zin meer heeft om die niet getrainde ezeltjes te behandelen. Zich belachelijk laten maken door een langoor, door de eigenaar amper respect krijgen voor zijn werk, zijn gereedschap en kledij helemaal onder de mest: hij past er de volgende keer wel voor om ezeltjes te doen.

ZO GAAT HET BETER

Helemaal anders gaat het bij de mensen die een ezeltje als volwaardig paardje bekijken. Daar kan je als hoefsmid gewoon komen aanstappen, aan het propere ezeltje een voetje vragen, dat netjes bekappen en opraspen en zonder gevaar op trappen ook de achterhoeven behandelen.

Elke twee tot drie maand belt de eigenaar of je wil langskomen, of je mag hen in de planning zetten als je in de omgeving bent voor andere paarden.

Toch blijft het opvallend dat er, ondanks de goede zorgen, veel ezeltjes rondlopen met aantasting van de witte lijn. De ezeltjes die op stal staan hebben dat vaker, net als de exemplaren die van een extra vetlaagje voorzien zijn.

Steeds meer mensen zoeken eerst informatie op over het houden van hun dieren en beseffen heel goed dat een ezeltje niet te dik mag worden. Daar worden de ezels op magere weiden gezet, krijgen ze in het voorjaar beperkt weidebeloop, maar kunnen ze zich wel uitleven in een paddock en hebben ze een mooi betonnen buitenbeloop. Als extra voedsel krijgen ze wortels. Deze ezeltjes hebben het getroffen. Zo zijn er steeds meer. Als hoefsmid moet je steeds minder uitkijken voor wantoestanden, gelukkig maar.

Toch blijft het altijd spannend als een onbekend iemand in het voorjaar belt om enkele ezeltjes te komen bekappen!

Dit ezeltje heeft ook recht op gezonde hoefjes.

Foute stand door ondergegroeide hielen die op hun beurt gevolg zijn van te lange tenen